Persbericht – Antwerpse actiegroepen dienen verzoekschrift in bij Raad van State

jul 14, 2015 | Milieu & Klimaat, Oosterweel, Publicaties, Media & Events

13 juli 2015
Gevraagd wordt de vernietiging van het GRUP Oosterweelverbinding (20 maart 2015), wijzend op de onwettige totstandkoming van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan
De actiegroepen onderbouwen hun vraag met een sterk dossier (207 bladzijden, zonder bijlagen) waarin ze elf juridische middelen aanwenden, teneinde onwettige besluitvoering met nadelige gevolgen voor voorgelegde alternatieven ongedaan te laten maken
De actiegroepen wijzen de Vlaamse regering al anderhalf jaar op diverse vermeende procedurele inbreuken en schendingen van decreten in de Oosterweelbesluitvorming. Ze hebben grote inspanningen geleverd om de gang naar de Raad van State te vermijden (o.a. aangetekend schrijven naar de regering, klacht bij de ombudsman, hoorzitting in het parlement) en betreuren het dat de Vlaamse regering de vele waarschuwingen, ook gegeven door derden, in de wind blijft slaan & daarentegen aanstuurt op het juridische conflict (‘See you in court’ zei een meerderheidspartij tijdens de parlementaire hoorzitting)
Gelet op de verplichting om te wachten tot publicatie van het GRUP Oosterweelverbinding in het Belgisch Staatsblad (dat gebeurde in april 2015) vooraleer je naar de Raad van State kan stappen, konden de actiegroepen niet eerder hun verzoekschrift indienen. Ze verwachten een uitspraak in het najaar van 2016, wat ruim op tijd zal zijn, aangezien voor de Oosterweelverbinding nog een project-milieueffectenrapport moet worden opgestart, een bouwaanvraag moet worden ingediend en diverse milieuvergunningen moeten worden bekomen. Al deze procedures dienen gepaard te gaan met openbare onderzoeken en inspraakverlening en zijn niet ‘samendrukbaar’; ze zullen nog een tweetal jaar in beslag nemen. Een eventueel opstarten van de Oosterweelwerken is bijgevolg ten vroegste voorzien in 2017
De actiegroepen beklemtonen opnieuw dat de regering niet op een uitspraak hoeft te wachten om remediërend te handelen en zo tijdwinst te boeken. De regering kan nu reeds actief beslissen om het milieueffectenrapport te laten ‘repareren’ in plaats van passief het juridische oordeel af te wachten
Optredende raadsman: Tom Huygens, Truyens Advocaten, Sint-Niklaas
In het najaar van 2011 startte de Vlaamse regering de procedure voor de opmaak van een milieueffectenrapport (plan-MER) over de Oosterweelverbinding en alternatieven. Tot het voorjaar van 2013 werd gewerkt aan een oplijsting van wat zou worden onderzocht en hoe men dat zou doen. Het was de fase van de opmaak van de richtlijnen en van de technische uitwerking van de alternatieven tot op gelijkwaardig niveau als de Oosterweelverbinding. Die fase oogde beloftevol: de richtlijnen zaten goed, de essentie van wat werd ingesproken door diverse actiegroepen was erin meegenomen, en er werden inspanningen geleverd om de alternatieven concreet om te zetten in technische tekeningen.
Maar in de loop van 2013, bij de effectieve opmaak van het plan-MER ofwel het wetenschappelijk in kaart brengen van de milieueffecten van alle voorstellen, stelden de actiegroepen een kentering vast. De beloftevolle start werd tenietgedaan door een resem van onderzoeksbeslissingen die leidden tot een ontwerp-MER met onverwacht geschrapte richtlijnen, verkeerd ingevoerde referentiescenario’s, ongelijkwaardige vergelijkingen, significante kennislacunes en een grote foutenlast. Dat kaduke ontwerp-MER werd op 8 november 2013 vrijgegeven.
Haastwerk lijkt hierbij een belangrijk motief te zijn geweest. Met het oog op politieke besluitvorming in het voorjaar van 2014 (richting de verkiezingen van mei 2014) nam de druk toe op de onderzoekers om hun werk op korte termijn af te ronden, onderzoekers die zonder uitzondering door de NV BAM naar voor geschoven waren als eigen deskundigen, waardoor een onafhankelijk onderzoek sowieso al onmogelijk was geworden.
De effectieve opmaak van het plan-MER moest op amper vijf maanden tijd gebeuren (periode juni – oktober 2013). Voor een dergelijk complex milieueffectenrapport is dit nefast, zo blijkt.
In hun verzoekschrift noteren de actiegroepen:
Verzoekers stellen vast dat het plan-MER op verschillende punten niet in overeenstemming is met de bijzondere en aanvullende bijzondere richtlijnen opgelegd door de administratie, onder meer wat betreft de reikwijdte, het detailleringsniveau en de inhoudelijke aanpak van het plan-MER.
Er mag en moet worden aangenomen dat de bijzondere richtlijnen van de dienst MER met een welbepaalde inhoudelijke reden werden opgelegd. De vaststelling dat deze richtlijnen niet werden gevolgd en dat hiervoor geen afdoende verantwoording wordt gegeven, noch voorhanden is, is afdoende om te oordelen dat de dienst MER ten onrechte goedkeuring heeft gehecht aan het plan-MER. De dienst-MER moest het plan-MER krachtens art. 4.2.10 DABM immers inhoudelijk toetsen aan de bijzondere en aanvullende bijzondere richtlijnen die werden opgelegd (cf. art. 4.2.8, §6, 2° DABM).
De dienst-MER had al begin november 2013 moeten zeggen: dit kan niet, met een dergelijk ontwerp-MER kunnen we niet richting een definitief plan-MER gaan. Dat gebeurde echter niet. In december 2013 en januari 2014 werd intern gepoogd om het gemankeerde ontwerp-MER nog bij te sturen, maar dat was onmogelijk, gelet op het te korte tijdsbestek gegund door de overheid. Het kalf was toen al verdronken, de vele fouten bleken te diep verweven in het rapport om ze er op enkele weken tijd nog te kunnen uithalen.
We geven één voorbeeld, van vele voorbeelden aangehaald in het verzoekschrift. In het referentiescenario REF000, dat het scenario is waarmee alle te onderzoeken scenario’s vergeleken zullen worden, heeft men het bestaan om reeds delen van de Oosterweelverbinding mee op te nemen. Uit ons verzoekschrift:
Tot slot zal worden aangetoond dat de milieueffecten van het voorgenomen plan en de te onderzoeken alternatieven slechts onvolledig en foutief werden onderzocht aangezien de infrastructuurwerken op de linker Scheldeoever ten onrechte uit de effectbeoordeling werden gehaald door de opname ervan in het referentiescenario.
(…) Dit kan uiteraard niet. Hoger werd reeds afdoende aangetoond dat deze infrastructuur inherent is aan het te onderzoeken plan zelf én dat deze infrastructuur anders is voor het Meccanoalternatief. Deze infrastructuur hoort hoegenaamd niet thuis in het referentiescenario.
(…) Het scenario REF2.0.0. lijkt, op basis van deze nota, op zichzelf correct te zijn. Wat echter niet correct is, is dat dit scenario in de vergelijking en de effectbeschrijving van het plan-MER wordt afgezet tegen het scenario REF0.0.0, mét daarin opgenomen de lokale parallelwegen en knooppunten vereist voor de Oosterweelverbinding. Dit is immers infrastructuur die in het geval van het Meccanoscenario nooit als dusdanig gebouwd zal worden en dus ook geen te verwachten ontwikkeling zonder realisatie van het plan uitmaakt. Daardoor wordt de effectbeschrijving ernstig vertekend.
Voor het voorgenomen Oosterweel-plan werden de effecten van de plan-eigen infrastructuur op de linker Scheldeoever niet beschreven, voor het Meccanoalternatief werden de effecten van de alternatief-eigen infrastructuur op de linker Scheldeoever vertekend.
Het plan-MER is daardoor strijdig met de inhoud van de kennisgeving en de richtlijnen waarin de lokale parallelwegen en de knooppunten werden opgenomen in de beschrijving van het te onderzoeken ‘plan’.
Dat alles resulteert in twee fouten die het milieueffectenrapport op zich al zinledig maken:

  1. het betreft nieuwe infrastructuur en/of ingrijpende wijzigingen aan bestaande infrastructuur die zelf op hun effecten moesten worden onderzocht in het plan-MER (wat dus niet gebeurde);
  2. het is onmogelijk om de effecten van de verschillende alternatieven te vergelijken met die van het referentiescenario, wanneer in dat referentiescenario al wezenlijke onderdelen van een van de alternatieven (nl. de Oosterweelverbinding) zitten (waardoor van een vergelijkend MER geen sprake kan zijn).

Ondanks dergelijke vaststellingen werd op 6 februari 2014 een definitief plan-MER aan de dienst-MER voorgelegd, die het 2000 tellende rapport vier dagen later (!) gelezen en goedgekeurd verklaarde. Twee dagen later verspreidden de actiegroepen al een eerste persbericht waarin ze waarschuwden: dit loopt slecht af, wanneer het MER niet grondig ‘hersteld’ wordt.
Concreet wezen de actiegroepen in die periode ook op de vaststelling dat hun alternatieve Meccanotracé zonder enige motivering nooit werd doorgerekend in het provinciaal verkeersmodel in combinatie met gedifferentieerde tol. Het belang van deze exploitatievariant voor de verkeerskundige werking van de verschillende alternatieven kan nochtans moeilijk onderschat worden en komt ook naar voor in het gevoerde MER-onderzoek én in de uiteindelijke politieke besluitvorming. Het verzoekschrift hierover:
In casu is gebleken dat bij de opmaak van het plan-MER herhaaldelijk en op verschillende essentiële punten het voorgenomen plan (‘Oosterweelverbinding’) en de redelijke alternatieven niet op gelijke wijze werden onderzocht.
Het meest frappante verschil situeert zich in het feit dat het voorgenomen plan in combinatie met het voorkeurs-ontwikkelingsscenario (met name +A102 en R11bis) volledig werd gemodelleerd (= doorgerekend in het verkeersmodel) in combinatie met de exploitatievariant ‘gedifferentieerde tol in Kennedytunnel en nieuwe Scheldetunnel’,wat resulteerde in volledige, kwantitatieve gegevens over dit scenario, daar waar ditzelfde onderzoek niet werd uitgevoerd voor de redelijke alternatieven. In plaats daarvan werd dit onderzoek voor de alternatieven op “kwalitatieve” wijze uitgevoerd.
(…) Deze beoordeling is terug te vinden op p260-261 van deelrapport 4. Deze beoordeling is volstrekt waardeloos en kan onmogelijk beschouwd worden als een vergelijkbaar wetenschappelijk onderzoek dat voldoet aan de vereisten van de artikelen 4.1.1. 7° DABM.
Het betreft loutere veronderstellingen waarbij men tracht om de impact van de exploitatievariant op het voorgenomen plan ‘Oosterweelverbinding’ over te zetten op het alternatief ‘Meccano’ (zie p 260).
Dit is niet mogelijk. Meccano en de Oosterweelverbinding omvatten nieuwe infrastructuur die dermate verschillend is dat deze impact van de exploitatievariant niet zomaar getransponeerd kan worden. De verkeersstromen lopen in de beide alternatieven op een andere wijze. Dit blijkt o.a. uit de vergelijking van de basisalternatieven (zie bv. p 102 en 104 van deelrapport 4).
(…) Het resultaat van dit kwalitatief onderzoek is bedroevend en kan niet beschouwd worden als wetenschappelijk of vergelijkbaar met de kwantitatieve doorrekening in het verkeersmodel.
(…) Zowel in de discipline lucht, geluid als mens-gezondheid werd de meest performante versie van het voorgenomen plan niet vergeleken met de meest performante versie van het alternatief ‘Meccano’, met name telkens de versie in combinatie met gedifferentieerde tol.
(…) Zowel inzake lucht als inzake geluid wordt er klaarblijkelijk verondersteld dat het effect van de exploitatievariant gedifferentieerde tol op ‘Meccano’ identiek zal zijn als het effect ervan op ‘Oosterweelverbinding’. Zoals eerder al gesteld is deze veronderstelling op geen enkel objectief gegeven gestoeld en zelfs strijdig met de eigen voorafgaande inschattingen. Dergelijke beoordeling kan niet beschouwd worden als een wetenschappelijke analyse in de zin van art. 4.I.I. 7ᵒ DABM.
De regering weet al sinds 16 februari van vorig jaar (= twee dagen na een eerste regeringsbeslissing voortbouwend op dit kaduke plan-MER) dat we bij uitblijven van reparatie van het plan-MER naar de Raad van State zouden stappen. We hebben dat toen nadrukkelijk in de media aangekondigd, omdat we die stap inhoudelijk cruciaal achten voor de verdere besluitvorming in het Antwerpse mobiliteitsdossier en omdat we elke communicatie over die stap ook beschouwen als een uitnodiging aan de regering om op eigen initiatief gemelde inbreuken ernstig te evalueren in plaats van dat over te laten aan een rechtscollege.
De Raad van State stelt dat de regering maar kan beslissen over een snelwegtracé op basis van een vergelijking tussen alternatieven:
“Uit de genoemde decreetbepaling vloeit voort dat de keuze voor één van de in de milieueffectenrapportage onderzochte alternatieven een vergelijking veronderstelt van die alternatieven wat de gevolgen voor mens en milieu betreft.” (R.v.St. 20 september 2013, nr. 224.750, Vanmassenhove)
Zoals reeds aangehaald is van een mogelijke vergelijking tussen alternatieven in dit plan-MER Oosterweelverbinding in feite al geen sprake. Maar de regering deed er in haar besluitvorming nog een schepje bovenop door hoofdconclusies van het plan-MER ook nog eens in het eigen voordeel te verdraaien. Uit de conclusies van dat plan-MER blijkt dat het alternatief Meccano op vlak van lucht, geluid, mens-gezondheid en fauna en flora (= alle basisaspecten in een milieueffectenrapportage) beter scoort dan het voorgenomen plan ‘Oosterweelverbinding’. De regering negeerde dit op flagrante wijze. We citeren uitgebreid uit het verzoekschrift zoals ingediend bij de Raad van State:
In plaats van een daadwerkelijke keuze te maken aan de hand van de gegevens van het plan-MER, beperkt de Vlaamse Regering zich op deze deeldisciplines tot het uiteenzetten van de “voordelen” van het voorgenomen plan Oosterweelverbinding. Nergens in de genoemde besluiten wordt aangegeven waarom, ondanks het feit dat het alternatief Meccano duidelijk beter scoort in deze disciplines, toch voor het alternatief Oosterweelverbinding gekozen wordt. De betere score van het alternatief Meccano in deze disciplines wordt verdoezeld of zelfs gewoonweg verzwegen.
Door de keuze tussen de alternatieven te maken, niet op basis van het plan-MER, maar op basis van de doelstellingen van het Masterplan 2020, en door daarbij de inhoud van het begrip ‘leefbaarheid’ (dat in het plan-MER slaat op de disciplines lucht, geluid en mens-gezondheid) in essentie te wijzigen naar ‘verkeersleefbaarheid’, worden de disciplines lucht, geluid en mens-gezondheid genegeerd bij de keuze omtrent het alternatief, minstens worden zij geminimaliseerd, waardoor geen evenwaardige plaats gegeven wordt in de besluitvorming aan het belang van de gezondheid van de mens, hetgeen nochtans vereist wordt door art. 4.1.4. DABM.
(…) Nergens bij de tracékeuze (door de regering) wordt gemeld dat het alternatief Meccano beter scoort dan het voorgenomen plan Oosterweelverbinding in elk van de disciplines lucht, geluid, mens-gezondheid en fauna en flora. Wat deze disciplines betreft houdt in het besluit plotseling elke vergelijking op. Voor elk van deze disciplines wordt enkel gewezen op de voordelen van het plan Oosterweelverbinding, zonder erop te wijzen dat de voordelen bij de alternatieven groter zijn. Waar het plan Oosterweelverbinding voor deze 4 disciplines negatief scoort (ten opzichte van de referentietoestand, niet t.o.v. de alternatieven!) wordt dan weer gewezen op de milderende maatregelen om toch tot een positief besluit te komen.
Nergens in het Besluit van de Vlaamse Regering van 20 maart 2015 wordt aangegeven waarom gekozen wordt voor het plan Oosterweelverbinding, ondanks het feit dat het alternatief Meccano duidelijk beter scoort in de disciplines lucht, geluid, mens-gezondheid en fauna en flora.
(…) Derhalve is er geen sprake van een correcte doorwerking van het plan-MER. Een correcte doorwerking impliceert immers dat een keuze gemaakt wordt tussen de alternatieven op basis van een vergelijking van de alternatieven op basis van de plan-MER resultaten.
(…) Op p. 9 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 20.03.2015, waar het aspect gezondheidseffecten besproken wordt in het kader van de alternatievenkeuze, wordt enkel gefocust op de impact inzake lucht en geluid ter hoogte van de bestaande wegenis (met name de R1).
Het grootste – nochtans publiekelijk gekende – minpunt van het voorgenomen plan Oosterweelverbinding, zijnde het feit dat de nieuwe verkeersinfrastructuur dwars door de stad Antwerpen loopt, komt niet aan bod in de besluitvorming van de Vlaamse Regering.
De doorwerking van het plan-MER in de besluitvorming is dan ook manifest niet correct.
De Vlaamse Regering heeft in de besluitvorming bij de tracékeuze enkel rekening gehouden met de voor haar positieve punten uit het plan-MER. De voor Oosterweelverbinding negatieve opmerkingen heeft zij verzwegen of zelfs verdraaid.
Een dergelijk selectieve lezing van het plan-MER kan niet beschouwd worden als een reële doorwerking van het plan-MER in de besluitvorming.
Einde citaat.
In het voorjaar van 2014 stelden we vervolgens bestuurlijke pogingen vast om het objectief kaduke karakter van het plan-MER Oosterweelverbinding buiten beeld te houden. Het meest manifest werd dit zichtbaar bij het organiseren van het openbaar onderzoek over het GRUP Oosterweelverbinding in de zomer van 2014. Daarbij werden wettelijk voorziene voorschriften herhaaldelijk met de voeten getreden, o.a. door misleidend aan de bevolking voor te houden – ook in de aankondiging van het openbaar onderzoek in het Belgisch Staatsblad – dat enkel nog over het GRUP inspraak mogelijk was, en niet over het (kaduke) plan-MER. Een openbaar onderzoek over ook het plan-MER is nochtans decretaal opgelegd, maar men ‘vergat’ dat te organiseren.
In juni 2014 wezen we de Vlaamse regering hier per aangetekende brief op. We lieten weten dat en waarom hun net opgestarte openbaar onderzoek over het GRUP Oosterweelverbinding onwettig zou worden verklaard en vroegen om dit recht te zetten, wat nog kon. Ook toen handelden we pro-actief en gaven we de regering de kans om correct om te gaan met de eigen decreten. De brief werd nooit beantwoord.
Tijdens het (onwettig verlopende) openbaar onderzoek over het GRUP Oosterweelverbinding werden vervolgens relevante delen van het plan-MER niet voorgelegd, o.a. richtlijnen en het goedkeuringsrapport. Zelfs de advocaten van de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel hadden door dat dit er mogelijk over was en wezen de BAM hierop: ze adviseerden om het onderzoek correct herop te starten. Er volgde een politiek njet, dat neerkwam op ‘we gaan door en we zien wel waar dit eindigt’. Opnieuw werden rode knipperlichten genegeerd.
In augustus 2014 hekelden de actiegroepen dit alles en veel meer in lijvige bezwaarschriften die ze indienden tijdens het openbaar onderzoek over het GRUP Oosterweelverbinding. De bezwaren werden opzijgeschoven in een eenzijdige verwerking ervan. Dat laatste mag niet verwonderen, aangezien het de Vlaamse regering zelf is die de ingediende bezwaarschriften beoordeelt, zonder voorafgaande toetsing door een onafhankelijke adviesraad.
Enkele jaren geleden werd de taak van de VLACORO (= Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening) om de tijdens het openbaar onderzoek ingediende bezwaren bij een gewestelijk RUP onafhankelijk te onderzoeken en beoordelen volledig overgedragen … aan de Vlaamse regering. De beoordeling van de bezwaren moest voortaan worden voorbereid door het Departement RWO. Maar in dit openbaar onderzoek ging het er anders aan toe. Ons verzoekschrift hierover:
In casu hebben verzoekende partijen moeten vaststellen dat het onderzoek, de evaluatie en de beantwoording van de bezwaren aangaande het RUP en aangaande het plan-MER niet (minstens niet alleen) door de Vlaamse Regering (voorbereid door het Departement RWO) zijn uitgevoerd, maar (mede) door de dienst MER, de MER-deskundigen en de BAM.
(…) Uit het eerste deel van dit antwoord blijkt dat de Vlaamse Regering zich voor de beantwoording van de bezwaren in het kader van het openbaar onderzoek naar een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan o.a. gericht heeft tot de advocaat van de initiatiefnemer van het voorgenomen plan, zijnde de BAM, “met betrekking tot het beantwoorden van de diverse bezwaren en de eventuele juridische vraagstukken die in dat verband mogelijks zouden kunnen opduiken”.
Uit het tweede deel van dit antwoord blijkt bovendien dat de MER-dienst, de MER-deskundigen en de BAM rechtstreeks of onrechtstreeks mee deelgenomen hebben aan de beraadslaging van de Vlaamse Regering omtrent het onderzoek en de evaluatie naar de ingediende bezwaren.
Nochtans blijkt uit art. 2.2.7. VCRO dat de bevoegdheid tot beoordeling van de bezwaren louter en alleen bij de Vlaamse Regering ligt. De MER-deskundigen en de BAM maken evident geen deel uit van de Vlaamse Regering.
(…) Het lijkt er overigens zeer sterk op dat de Vlaamse Regering geen objectief advies gevraagd heeft aan de BAM, maar veeleer bijstand gevraagd heeft aan de BAM, en meer specifiek aan het advocatenkantoor dat de BAM bijstaat, specifiek met het oog op de weerlegging van de bezwaren. Dergelijke handelswijze vormt een misbruik van (consultatie)bevoegdheid (DENYS, S., Advisering in het bestuursrecht, 2013, 128-129).
(…) Dit geldt zo mogelijk nog meer voor de behandeling van de bezwaren omtrent het plan-MER. De BAM is de verdediger van het voorgenomen plan. Het getuigt van een verregaande onzorgvuldigheid dat bezwaren omtrent de vergelijking van de alternatieven worden voorgelegd aan de inspreker van één van de alternatieven. Even goed had men aan de insprekers van het Meccano-alternatief advies kunnen vragen over deze bezwaren. De schijn van partijdigheid is evident.
De politisering van de besluitvorming stootte hier op zijn grenzen, tonen we in het verzoekschrift aan. Het schrappen van de onafhankelijke VLACORO en het aldus er tussenuit halen van de objectivering van adviezen maakte van de Vlaamse regering rechter en partij bij de evaluatie van bezwaarschriften. Bij de behandeling van o.a. onze bezwaarschriften heeft dit geleid tot een verstrengeling van belangenvermenging die we in het verzoekschrift voor de Raad van State blootleggen en hekelen.
Ook leidde deze beleidsvoering tot het schenden van het grondwettelijk beginsel van gelijkheid. Op 26 maart 2013 was er deze uitspraak van de Raad van State:
De opdracht die de Gecoro ten aanzien van het ontwerp moet vervullen, is fundamenteel. De Gecoro heeft immers als opdracht de beslissende overheden ten gronde te informeren door onder andere de ingediende bezwaren te bespreken. Het recht om bezwaar in te dienen brengt de verplichting mee voor de betrokken overheid, te dezen in eerste instantie de Gecoro, de bezwaren te onderzoeken en te beantwoorden.” (R.v.St. 26 maart 2013, nr. 223.015, Hermans) (eigen aanduiding)
Er is geen enkele objectieve reden waarom de burger die bezwaar indient tegen een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) in het ene geval (bij gemeentelijk of provinciaal RUP) wel geniet van een garantie op een grondig en onafhankelijk onderzoek naar zijn bezwaar in de vorm van een bijkomend advies door de GECORO of PROCORO en in het andere geval deze garantie niet geniet, waarbij zijn bezwaar rechtstreeks onderzocht wordt door de opsteller van het plan.
Overigens heeft de Vlaamse regering enkele jaren geleden niet alleen de VLACORO ontmanteld maar zonder noemenswaardige motivering ook de SARO (Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening) opzij geschoven bij het adviseren over de resultaten van het openbaar onderzoek. De SARO heeft zich hier toen uitdrukkelijk tegen verzet in haar advies van 30 maart 2011:
Daarnaast is het niet aan te bevelen dat de bezwaren, opmerkingen en adviezen die op een plan worden gemaakt louter door die administratie worden behandeld die initieel het plan heeft opgemaakt of begeleid. De Raad verwijst naar het arrest 209.269 van 29 november 2010 waarbij expliciet wordt gesproken van belangenvermenging wanneer een gemeentelijk ambtenaar het college adviseert.
De Raad stelt vast dat Inspectie van Financiën in zijn advies stelt: ‘Keerzijde is dat de figuur van een onafhankelijke adviserende entiteit, de Vlacoro, wordt verlaten.
Tot slot dient de decreetgever waakzaam te zijn voor het gelijkheidsbeginsel. Waar is het objectief criterium om een andere regeling te voorzien voor de behandeling van de openbare onderzoeken op gewestelijk niveau enerzijds en op provinciaal en gemeentelijke niveau anderzijds.
De Raad vindt het belangrijk dat de Vlaamse Regering een onafhankelijke advisering blijft garanderen.” (p2-3)
De in ons verzoekschrift voor de Raad van State geschetste gang van zaken in het Oosterweeldossier toont aan dat de SARO toen gelijk had om voorbehoud aan te tekenen bij het afschaffen van de onafhankelijke behandeling van ingediende bezwaarschriften. Het bestuurlijke weghalen van onafhankelijke tussenschotten keert nu als een boemerang terug in het gezicht van de regering in een dossier dat nauwkeurig opgevolgd wordt door actiegroepen die weigeren opzij geduwd te worden op basis van belangenvermenging en willekeur bij de behandeling van hun alternatieven. Volgende conclusie uit ons verzoekschrift is de logica zelve, en blijkt ook uit de feiten:
Het mag evident zijn dat – ongeacht de na te leven beginselen van behoorlijke bestuur en motiveringsplicht – de Vlaamse Regering als opsteller van het plan onvermijdelijk minder onpartijdig en onafhankelijk is bij de beoordeling van bezwaren omtrent het zelf opgestelde plan dan een onpartijdige commissie van deskundigen.
Nadat we in het vroege voorjaar van dit jaar hadden vastgesteld hoe bestuurlijk was omgegaan met onze ingediende bezwaren, trokken we – in een zoveelste poging om de regering tot zinnens te brengen en de stap naar de Raad van State te kunnen vermijden – naar de Vlaamse ombudsman, bemiddeling zoekend. Het eindverslag van de ombudsman (20 mei 2015) zat er niet naast: op al onze klachten werd concreet ingegaan, met telkens duidelijk advies aan de regering om anders te werk te gaan bij de behandeling van bezwaarschriften. In zijn conclusie schreef de ombudsman diplomatisch: ‘Het verwondert de ombudsman niet dat de verzoekers met het gevoel bleven zitten dat hun alternatief niet op zijn volledige merites beoordeeld werd’.
Maar ook dit knipperlicht negeerde de regering.
Inmiddels hadden we dankzij de procedure van bemiddeling door de ombudsman een administratieve nota in handen gekregen waarin erkend werd dat effectief infrastructuur horend bij de Oosterweelverbinding mee opgenomen was in het referentiescenario REF000 waartegen alle alternatieven moesten worden vergeleken. Ons verzoekschrift daarover:
Door infrastructuur die deel uitmaakt van het plan en verschilt tussen de planalternatieven op te nemen in het referentiescenario waartegen de alternatieven worden afgezet, worden de milieueffecten immers hetzij niet in beeld gebracht (voor het basisalternatief) hetzij volledig vertekend (voor de planalternatieven). Bij een beoordeling van de kwaliteit van de informatie had dit geen stand mogen houden.
De dienst MER had een dergelijk plan-MER overeenkomstig art. 4.2.10 DABM niet mogen goedkeuren.
(…) Uit de beslissing van 20 maart 2015 blijkt overigens dat ook de Vlaamse overheid zelf niet correct kan weergeven op welke wijze het één en ander was onderzocht, zodat zij hierover uiteraard ook onmogelijk met kennis van zaken een beslissing heeft kunnen nemen.
(…) Desondanks wordt verder in de beslissing van 20 maart 2015 gesteld dat zowel de grote als de lokale parallelwegen terecht zouden zijn opgenomen in het referentiescenario en dat “de cumulatieve effecten van deze parallelwegen in combinatie met de andere weginfrastructuur werden onderzocht, en dit in alle scenario’s. Het plan-MER heeft immers als doelstelling om alternatieven inzake Scheldekruising volwaardig met mekaar te vergelijken” (p. 65). Die werkwijze zou correct zijn omdat deze “op zich geen onderscheidend aspect in de afweging tussen de Scheldekruisende infrastructuren” zou vormen (p. 65).
Dit antwoord is volkomen foutief. Hoger werd afdoende geduid dat de cumulatieve effecten van deze parallelwegen in combinatie met de andere weginfrastructuur niet werd onderzocht omdat deze parallelwegen reeds werden opgenomen in het referentiescenario waarmee de alternatieven werden vergeleken. Ook werd reeds aangetoond dat de vergelijking tussen de alternatieven niet meer mogelijk is omdat de effecten van het Meccanoalternatief werden vertekend door deze werkwijze. De beslissing van 20 maart 2015 stelt in strijd met de werkelijkheid dat dit wel gebeurde.
Klaarblijkelijk kan men zelf niet meer correct inschatten wat werd onderzocht.
We waren op een punt gekomen waarbij de Vlaamse regering zelf volstrekt het zicht verloren had op wat ze eigenlijk goedkeurde. Als het maar ‘pro Oosterweelverbinding’ is waaronder we onze handtekening plaatsen, straalde het bestuurlijke handelen uit. Maar dat volstaat natuurlijk niet als motivatie bij beleidsvoering.
Ook bij het uiteindelijke goedkeuren van het GRUP Oosterweelverbinding liep het alweer fout: de beslissing van 20 maart 2015 tot definitieve vaststelling van het GRUP werd genomen buiten de vervaltermijn voorzien in art. 2.2.7, §7 en §9 VCRO, een zoveelste schending van eigen wetgeving.
Ça suffit, dachten we. We proberen het nog één keer: we richten ons rechtstreeks tot het parlement. Eind maart dienden we een aanvraag in om gehoord te worden, we hadden daartoe ruim 20.000 handtekeningen verzameld. De parlementaire hoorzitting vond drie maanden later plaats, op 2 juli 2015. We trokken er een laatste keer aan de alarmbel en legden alle middelen die we zouden aanwenden bij de Raad van State voor aan de meerderheidspartijen, in een ultieme poging om de Vlaamse regering wakker te schudden. Dat was overigens een primeur: dat burgers regering en meerderheid ongefilterd en rechtstreeks inlichten over de feiten die de regering ten laste zullen worden gelegd, nog voor ze naar de rechtbank stappen. We hadden gehoopt: nu zullen ze wakker schieten.
Maar de meerderheid zei ons: see you in court! Waarvan akte.
Vandaag gaat ons verzoekschrift per aangetekende naar de Raad van State, met daarin het citaat: ‘Dit alles gaat de handelswijze van een normaal handelende, redelijke en zorvuldige overheid manifest te buiten.’
We hebben de Vlaamse regering 17 maanden lang gewaarschuwd voor een juridisch debacle. We hebben dat ons inziens op een open, consequente en constructieve manier gedaan, niet wachtend tot vandaag om de regering te informeren over wat de vermeende problemen waren, hoe die verholpen konden worden en wat bijna onvermijdelijk te gebeuren stond bij blijvende inertie in de regering.
De regering heeft anderhalf jaar onbenut gelaten om werk te maken van het noodzakelijk MER-herstel en verkiest de rechtbank in plaats van eigen initiatief terzake. Dat lijkt ons niet de manier om tijdwinst te boeken in de besluitvorming over een derde Scheldekruising.
Hier staan we dus, we kunnen niet anders. Met instemming lazen we recentelijk deze passus in een opiniestuk van politicoloog Carl Devos over de Klimaatzaak (De Morgen, 29 juni 2015):
Dat de rechter op basis van door de volksvertegenwoordiging besliste bevoegdheden, regels en principes diezelfde vertegenwoordigers aanzet om bepaalde beleidsdoelstellingen te realiseren, zonder aan te geven hoe dat moet of in de plaats van de uitvoerende of vertegenwoordigende macht te treden, is een hoogdag voor een in de rechtsstaat verankerde democratie.
We hopen dat de Raad van State vlug tot een uitspraak komt. We hebben ons met het oog daarop beperkt tot een elftal middelen. Het hadden er dertig kunnen zijn.

Manu Claeys, voorzitter stRaten-generaal
Wim van Hees, voorzitter Ademloos
Ook namens derden

Geef uw mening via het onderstaande contactformulier