Persbericht – BAM misleidt deelnemers aan inspraakprocedure en legt bom onder Oosterweel-GRUP

jun 18, 2014 | Oosterweel, Publicaties, Media & Events

18 juni 2014
Actiegroepen protesteren bij start openbaar onderzoek GRUP Oosterweel tegen oproep van BAM om geen bezwaarschrift in te dienen waarin wordt verwezen naar alternatieve tracés
Met een dergelijke oproep gaat BAM in tegen zowel de Europese plan-MER-richtlijn, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, het Europese Verdrag van Aarhus als het Vlaamse Milieubeleidsdecreet (il faut le faire)
Deze actieve desinformatie door de opdrachtgever van een bouwproject moet ogenblikkelijk en publiekelijk worden rechtgezet door de Vlaamse overheid, als organisator van het openbaar onderzoek en als instantie die de ingediende opmerkingen, adviezen en bezwaren zal evalueren
Zoniet bezondigt de overheid zich aan strategische interpretaties van het wettelijke kader, met alle juridische gevolgen vandien voor het verdere verloop van de procedure, tot en met het uiteindelijke nietig verklaren van het GRUP.

Eergisteren startte het openbaar onderzoek over het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) Oosterweelverbinding. Naar aanleiding daarvan stuurde de opdrachtgever van het bouwproject, de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM), een nieuwsbrief uit die ze ook op haar website plaatste. Voor deze tekst: zie bijlage.
In de nieuwsbrief en op de website wordt uitleg gegeven bij de GRUP-procedure. Onder andere wordt dit antwoord geformuleerd op de vraag ‘Waarover kunt u opmerkingen kwijt?’
Enkel opmerkingen, adviezen of bezwaren die gaan over de gebieden in het GRUP en over de stedenbouwkundige voorschriften, kunnen in overweging worden genomen. Belangrijk is ook dat u al uw opmerkingen en adviezen beargumenteert. Een opmerking die bijvoorbeeld niet wordt meegenomen, is: ‘Ik wil dat de Scheldetunnel op een andere plek wordt gelegd.’ Deze opmerking gaat niet over het gebied van het GRUP en bevat geen argumenten.
De BAM ontraadt aldus om opmerkingen te formuleren die gaan over alternatieve oplossingen, alternatieve tracés en alternatieve locaties voor het bouwproject. Gesteld wordt dat dergelijke opmerkingen niet in overweging zullen worden genomen.
Met deze actieve ontmoediging van het indienen van een bepaald type van bezwaarschriften – waarmee de BAM het debat over alternatieve tracés buiten de wettelijk voorziene procedure lijkt te willen duwen – schendt de Beheersmaatschappij alle terzake geldende regelgeving, die aangeeft dat een openbaar onderzoek over een GRUP ook gaat over het plan-MER, het daarin gevoerde onderzoek en de op basis daarvan door de overheid gemaakte alternatievenkeuze:
1. Artikel 6 van de Europese plan-MER-richtlijn 2001/42/EG schrijft voor dat het publiek zich moet kunnen uitspreken over het definitieve plan-MER vóór het plan (hier het GRUP) definitief wordt vastgesteld:
De in lid 3 bedoelde instanties en het in lid 4 bedoelde publiek wordt tijdig, daadwerkelijk en binnen een passend tijdschema de gelegenheid geboden om vóór de vaststelling, of vóór de onderwerping aan de wetgevingsprocedure van het plan of programma, hun mening te geven over het ontwerpplan of -programma en het bijbehorende milieurapport. 
Omdat in de Vlaamse wetgeving niet is voorzien dat een plan-MER in een afzonderlijke fase aan het publiek wordt voorgelegd, is het openbaar onderzoek naar het GRUP de eerste gelegenheid waarbij het publiek zijn opmerkingen op het plan-MER kan geven. Daarom wordt het plan-MER overigens ook gevoegd bij de GRUP-bundel die in openbaar onderzoek gaat.
Het is maar na kennis te hebben van die inspraak over GRUP én plan-MER dat de overheid – rekening houdend met die inspraak – een keuze mag maken.  De overheid moet daarbij uitdrukkelijk motiveren waarom zij voor een bepaald alternatief kiest, rekening houdend met het MER en de inspraak over dat MER.
2. Artikel 2.2.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening legt geen beperkingen op over de aard van de ‘opmerkingen en bezwaren’ bij een openbaar onderzoek over een GRUP.
3. Artikel 6.7 uit het Europese Verdrag van Aarhus waarborgt dat het publiek bij inspraakprocedures zelf opmerkt ‘wat het relevant acht’. Het Aarhus-voorzorgsbeginsel verplicht om bij de evaluatie van opmerkingen, adviezen en bezwaren alle gegevens in acht te nemen.
4. Art. 4.2.11 uit het Milieubeleidsdecreet (DABM) van de Vlaamse overheid voorziet in een openbaar onderzoek naar het definitieve plan-MER, in lijn met de Europese richtlijn zoals hoger geschetst. Als er echter reeds een openbaar onderzoek is in het kader van andere wetgeving (wat hier het geval is), dan wordt de raadpleging in het kader van het plan-MER ‘hierop afgestemd’:
De initiatiefnemer maakt, voor zover als nodig, het ontwerp van plan of programma samen met het plan-MER, de beslissing vermeld in artikel 4.2.8, § 6, en de beslissing vermeld in artikel 4.2.10, § 2, over aan het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarvoor het ontwerp van plan of programma relevant is, en dit met oog op de raadpleging ervan dat minstens zestig dagen duurt. Indien reeds op basis van andere toepasselijke wetgeving een openbaar onderzoek moet worden georganiseerd, dan wordt de organisatie van deze raadpleging hierop afgestemd.
Het openbaar onderzoek naar het GRUP moet dus worden ‘afgestemd’ op de raadpleging vereist in het kader van de MER-verplichtingen. Lees: ook opmerkingen over de inhoud van het plan-MER kunnen als relevant worden beschouwd binnen de GRUP-procedure.
Wat BAM aangeeft met haar misleidende communicatie is net het tegenovergestelde. De Beheersmaatschappij maakt mensen wijs dat opmerkingen in verband met het plan-MER en daarop gestoelde keuzes in het GRUP ‘niet in overweging’ zullen worden genomen. Als gevolg van dergelijke ontmoedigingscommunicatie dreigen relevante bezwaarschriften mogelijkerwijs niet ingediend te zullen worden.
Daarmee pleegt de opdrachtgever van het bouwproject obstructie bij de opstart van de wettelijk voorgeschreven inspraakprocedure. De wettelijke bepalingen zijn concreet, de schending is manifest.
De artikelen 3.2 en 6.3 uit het Europese Verdrag van Aarhus verplichten tot doeltreffende inspraak: overheidsinstanties moeten bijstaan om inspraakprocessen te vergemakkelijken en het ontlokken van relevante informatie te faciliteren. Toestaan dat een opdrachtgever van een bouwproject zelf onwettige beperkingen voorspiegelt binnen de inspraakprocedures gaat daar uitdrukkelijk tegenin.
Het is aan de Vlaamse overheid om zich actief, terstond en publiekelijk te distantiëren van deze poging tot desinformeren van het publiek. Zoniet bezondigt de overheid zich aan strategische interpretaties van het hoger geschetste wettelijke kader, met alle eventuele juridische gevolgen vandien voor het verdere verloop van de procedure, tot en met het uiteindelijke nietig verklaren van het GRUP.
Manu Claeys en Wim van Hees, respectievelijk voor stRaten-generaal en Ademloos

Geef uw mening via het onderstaande contactformulier